De bruggenbouwer

Morgen wordt bij het APCP een herdenkingsbijeenkomst gehouden. Het is nl. een jaar geleden dat Najib Taoujni overleed, onze medewerker voor film- en videoproducties maar vooral voor contacten met mensen van verschillende culturele achtergronden. Wij hebben daar toen op Radio Signaal al enige aandacht aan besteed, maar we willen Najib’s nagedachtenis graag wat langer levend houden. Hij zou zelf kunnen lachen om deze rare, tegenstrijdige uitdrukking uit het Nederlands: de man zelf is dood maar de nagedachtenis aan hem wordt dan niet bewaard, of  geconserveerd, of ingelijst, of voor mijn part ingevróren, nee hoor juist het álleronmogelijkste, wordt lévend gehouden. Voor iemand die het Nederlands niet goed beheerst moet dat klinken alsof de dokter je zegt dat je ziekte nog lang gezond zal zijn.

Als mens van twee culturen was Najib gevoelig voor subtiele verschillen, en hij reageerde altijd mild, ook als het hem zelf betrof. Evenals veel andere van onze landgenoten van allochtone afkomst had hij zich te laten welgevallen op de grens van die culturen te moeten blíjven staan; dat was immers zijn werk, beroepsallochtoon zijn, ja zelfs knuffelmarokkaan soms. Althans in míjn bijzin klaagde hij nooit dat ie te weinig als volledig Nederlander werd aangesproken. We maakten daarover wel grappen en ik vertelde hem bijvoorbeeld over het beeld dat wij in mijn vroege jeugd hadden van Arabieren, of van Turken, of van moren, saracenen of mohammedanen want we wisten bij god het verschil daartussen niet: de vrouwen dus buikdansend in een half doorzichtige harembroek en idem sluier, van de boerka hoorden we pas later; en de mannen met tulband en kromzwaard op een kameel, en ontzettend potent. Ik wist als kind weliswaar nog niet wat ‘potent’ betekende, maar hoorde wel dat negers het ook hadden.

Graag had ik de Najib die ik heb gekend meegenomen naar mijn ouderlijk huis en Brabantse dorpsomgeving in de jaren vijftig. Mijn moeder zou in katzwijn zijn gevallen voor deze heer van beschaving, zo anders dan de boerenpummels om haar heen; mijn vader en broers zouden hem hebben proberen te gebruiken om hun eigen status te verhogen met zíjn talenkennis; de pastoor en de dominee, deze leiders van onze eigen soennieten en sjiieten, die zouden in hem een schitterende leermeester in tolerantie onderkennen; en de huisarts die nog in Indië had gediend zou ervaringen met hem uitwisselen aangaande uitheemse gebruiken qua gezondheidszorg.

Hij zou ze allemaal plat gecharmeerd hebben. Zelfs de oorlog tegen Israël door Arabische landen o.l.v. de Egyptische president Nasser, in 1956, die zou dat niet hebben kunnen verpesten, want Najib had meer synagoges bezocht en begrepen dan wij allemaal bij elkaar.

Van mij had ie ons hele dorp mogen islamiseren, al weet ik zeker dat dit nooit zou gebeuren want hij was vrij van bekeringsdrang. Maar ik zie het al voor me: “Hé Nezjiep, gôdde mee nôr de moskee, of gôn we nôr ’t c’fé?” Evenzeer zou hij graag meegaan met een bedevaart van zieken en gehandicapten naar bijvoorbeeld het verre Lourdes. Met camera, met discretie en met begrip.

En wij, we zouden minimaal een brug hebben genoemd naar deze bruggenbouwer.

Muziek:

Altaj Magtal, d.w.z. SPOOR 2 van de CD Tussen Amsterdam en Samarkand, duurt 3’21”, onderweg wegdraaien lijkt me prima, 3 minuten lijkt me zelfs het maximum want het slot klinkt wat minder voor de meeste mensen denk ik.

Aanbevolen afkondiging muziek:

“Wat we zonet hoorden was traditionele Mongoolse muziek, maar dan uitgevoerd door leden van het Orkest van het Internationaal Danstheater uit Amsterdam. Minstens één van beide zangers was een Nederlander, u hoorde het accent misschien al. Het betreft hier de beroemde en moeilijke keelzang, waarbij er een soort dubbel geluid uit je komt. En het lied was een ode aan het Altai-gebergte in Noord-Mongolië, waarmee je wordt doodgegooid op elke Mongoolse plaat. Najib zou zó een documentaire kunnen maken van dit multiculturele gebeuren.”


© 2024 Toon van der AA