Nellie bij Gradus

Een prachtig uitzicht hadden ze eigenlijk, Nellie en haar broertjes en zusjes. Hun verblijven stonden als bergwoningen half ingegraven tegen het taluudje van de ophoging die ons huis en de fietsenschuur ooit had beschermd tegen het water van de rivier de Dommel. Aangezien dit riviertje sedert normalisatiewerkzaamheden echter niet meer buiten zijn oevers trad, konden we het laaggelegen stuk land al jaren onbekommerd gebruiken. Voor een bleek, voor bonenstaken en bessenstruiken, voor tomaten en aardappelen, en dan bleef er nog ruimte zat over voor een varkenskooi ook.

Bij de constructie van de fietsenschuur was indertijd het golfplaten dak – van asbest, wisten wíj veel –  wat groot uitgevallen en overhing het heel de helling naar de tuin, wat iemand op het idee bracht om daar dan aldus tegen de regen beschermde konijnenhokken neer te zetten. Riant!

Oryctogalus cuniculus Nellie (of zeg je bij vrouwtjes –gala en –cula?), genoemd naar mijn moeder, was naar het scheen met haar vergezicht niet geheel tevreden, of kreeg er misschien exploratiedrang van. Op zekere dag stond in elk geval haar deurtje open, de eigenlijk voor de langste tanden onbereikbare houten schuif op miraculeuze wijze kapotgeknaagd.

We gingen onmiddellijk op zoek naar de voortvluchtige. Haar snuffeltempo was blijkbaar nogal bezadigd geweest of haar ontsnapping zeer recent, want vrijwel meteen keken we tegen een achterpluimpje aan. Gelukkig berustte de leiding van onze ‘posse’ bij de koelbloedigste van mijn broers, tevens groot dierenliefhebber, zodat we niet meteen ingrepen maar de zaak even rustig aanzagen.

Nellie had de rabarberput bereikt. Dat was geen echte put, maar een soort modderpoel van ongeveer twee meter doorsnede, waar langs de boorden rabarber goed bleek te gedijen. Lekkere rabarber vond ze (ikzelf haatte die rare draadjes), maar wel een drassige bodem zeg, èngg. Met een paar hupjes ging ze nu richting appelboom, waar in deze tijd van het jaar nog slechts wat armzalige rimpeltjes tussen de bloesem hingen. Zo hoog keek Nellie niet. Zich oprichtend op de achterpootjes en ruikend in alle windrichtingen probeerde ze de stam te taxeren, dit overweldigende houtobject. Even later werd de schors gekeurd, en te vies bevonden.

Langzaam ging Nellie verder, een beetje moe al, niet van de bereisde afstand maar meer van de vele indrukken die ze in deze grote wereld opdeed. Het meest imponerende moest echter nog komen. En dat was Gradus het varken, wiens kooi ze nu genaderd was. Zijn naam hadden wij hem van opa van moeders kant gegeven, met diens enthousiaste instemming, maar dit helemaal terzijde. Die kooi dan bestond uit een hok met stro en trog, en een buitenren van, ja natuurlijk van varkensgaas. Het woord ‘ren’ was misschien wat misleidend, want voor het bijbehorende werkwoord was Gradus ruimschoots te vadsig geworden, in overeenstemming met ’s mensen plan.

Ons varken had graag vriendjes, zoals mijn broer Piet door gestoei in het stro en bijgevolg menige, volstrekt goedbedoelde blauwe plek te weten was gekomen. En nu, zo’n klein vriendje in bontjas leek Gradus ook geweldig. Hij schurkte dus geestdriftig langs het gaas en zei “ro”. (Niet “knor” dus, dat is literaire onzin. Een varken zegt “ro”, met gebrouwen en ingezogen r, je mond in o-klankstand en met trillend gehemelte, als gesnurk; Gradus is niet meer bereikbaar, anders kon je het hem vragen.)

Nellie schrok eerst wel even van deze vele kilo’s toenadering, maar toen die niets anders deden dan nog een paar keer “ro” zeggen begreep ze dat de intentie goed was. Dus neusde ze knus terug.

Een gang onder de gaasinplant was toen gauw gegraven, en het wederzijdse besnuffelen kon een aanvang nemen. Gradus stond er opgewonden bij te schuiven en wiebelen. Nellie schudde af en toe haar oren uit, en hupte eens naar een andere graspol. Daarna onderzocht ze alle hoeken van Gradus’ bel-etage en kwam ze terug naar de nu bevriende kotelet, nip nip met het uiteinde van haar aangezicht.

Er ontwikkelde zich dus een mooi contact tussen Nellie en Gradus. Om dat ten diepste te begrijpen, daar waren wij mensen natuurlijk te grofstoffelijk voor. Te ongeduldig ook, want Nellie werd nu met een aai in het rugvel gegrepen en Gradus kreeg een repressief-affectieve beurt met de speciaal vervaardigde drietandige krabber, toch wel lekker zeg!

De twee viervoeters werden dus met zachte doch besliste hand teruggebracht naar de menselijke werkelijkheid, die zich volgens traditie in aparte hokken afspeelde. Gradus voor een bestemming op middellange termijn (weckflessen in de kelder) en onze Nellie voor de kortere (Kerst of andere hoogtijdag). Uiteindelijk is een stukje van beide ook in míjn lichaam terecht gekomen, zoals ik samen met hen ook deel zal blijven uitmaken van de een groter geheel, de kosmos.


© 2024 Toon van der AA