Maria, moeder van smarten

[kerstverhaal, geplaatst in Diagonaal, personeelsblad Min.v.WVC, nr.11/12, nov/dec 1985]

Maria zuchtte, en probeerde een comfortabeler houding aan te nemen, iets wat de laatste tijd enigszins werd bemoeilijkt door haar toegenomen lichaamsgewicht. Ze was in een verdrietige stemming, en ook nog moe van de nogal lange reis die ze achter de rug hadden.

Wat waren ze teleurgesteld geweest met het tijdelijk onderkomen dat hun in deze plaats was toegewezen. Maar ze hadden geen keus gehad en moesten het accepteren.  En dat allemaal omwille van die ellendige volkstelling, die hun leven langzamerhand volkomen ontwrichtte. 

Een van de herders kwam op haar toelopen en ging bij haar zitten. Ze streelde hem zachtjes, terwijl ze peinzend naar de ezel keek die in de hoek stond. Er valt hier te weinig daglicht naar binnen, zeker nu in december, dacht ze bij zichzelf, dus van die schilderhobby zal wel niet veel komen. Ze nam nog een stuk osseworst en gaf de hond er ook een.

Het was eigenlijk toch maar goed geweest dat ze voor dit jaar van een kind hadden afgezien. Jos en zij hadden er menige boom over opgezet, en soms had ze op het punt gestaan  om de kont tegen de krib te gooien en haar zin door te drammen, maar uiteindelijk waren ze het over uitstel eens geworden. En toch, toch had ze een akelig onbevredigd gevoel gehouden. Geen wonder dat ze weer hevig aan het snoepen was geraakt, ja ze zou toch eens moeten gaan lijnen.

En nu zaten ze dus hier. WVC had zo nodig ook een bijdrage moeten leveren aan die malle volkstelling, en Jos, die normaal in de buitendienst van het departement werkte, had zich voor het project aangemeld, hetgeen detachering betekende in Rijswijk, in zo’n enorm torengebouw dat werd aangeduid met een letter die ze steeds vergat. Je kon je handen natuurlijk wel in onschuld wassen en weigeren om mee te doen aan zulk een bedenkelijke operatie, uit het oogpunt van privacy voor de burger en zo, maar dan zou een ander jouw plaats heus wel innemen. En ze konden het extra geld heel goed gebruiken, bij wijze van appeltje voor de dorst als er straks een mondje bij kwam, want dat laatste was immers – afgezien van de precieze planning – steeds de bedoeling geweest.

Ze hadden trouwens best een moeilijke tijd gehad. Afschuwelijk als je een partner hebt waar je zielsveel van houdt en met wie je graag een kind zou willen krijgen, maar die je dat niet schenken kan. Ze hadden zich suf gepiekerd over k.i., reageerbuisbaby’s, adoptie, wat al niet. De NVSH bezocht, Rutgershuizen, voogdijverenigingen, Raad voor de Kinderbescherming, FIOM, of hoe die instellingen ook allemaal mochten heten. Ze hadden per ongeluk zelfs eens hun licht opgestoken bij een abortuskliniek doch daar uiteraard, zij het op de meest hoffelijke wijze, het lid op de neus gekregen. En de Stichting tot Hulp aan het Ongeboren Kind, die had ze alleen de oren van het hoofd gepreekt over de thans plaatsvindende meest grootscheepse kindermoord sinds Herodes.

Ze hadden zich door allerlei goedbedoeld begeleidingsaanbod heen geworsteld, begeleiden konden ze zichzelf wel, wat ze wilden was een deugdelijke dosis mannelijk zaad of een deugdelijk derdewereld-kindje. Te langen leste waren ze op een wachtlijst terechtgekomen, maar oh wat zijn er soms veel wachtenden vóór u, het zou op zijn vroegst lente ’86 worden.

Maar toen, toen was het toch weer anders gelopen.

In flatgebouwen komen tegenwoordig zelden stroomstoringen meer voor, maar deze was toch wel goed raak geweest. Aanvankelijk heerste er slechts pikdonkere verwarring onder de verzamelde buren in het trappenhuis, doch allengs hervond men de positieven en ontstond hier en daar zelfs enige hoorbare gezelligheid. Maria zelf was pardoes op een manspersoon gevallen en na de eerste consternatie met hem in gesprek geraakt over ditjes en datjes zoals vruchtbaarheid, libido en sublimatie. Van het een was toen het ander gekomen, en voor ze het wisten zaten ze samen thee te drinken. Hij bleek niet alleen (b)aardig, maar ook heel ontwikkeld en maatschappelijk bewogen; àlles wist ie over zure regen, Nicaragua, verrechtsing en kruisraketten.

Niettemin was hij geen blijvertje geworden, zoals ze reeds na enkele ontmoetingen bij intuïtie aanvoelde, maar goed dat had ze wel vaker meegemaakt. Ze had Jos dan ook maar niets verteld van dit contact dat immers alweer aan het aflopen was. Alleen, dat contact had inmiddels ingrijpende gevolgen gehad, gevolgen die ze voor haar partner en in het diepst van haar hart eigenlijk ook voor zichzelf zo lang mogelijk verborgen had gehouden maar die ze nu toch gauw zou moeten opbiechten. Vanavond misschien….?

Braaf zijn hè als het vrouwtje even weg is, zei ze tegen de kwispelende herders terwijl ze haar jas aantrok. Ze zou Jos, die nu uit kantoor kwam, in het park ontmoeten en dan gingen ze samen uit eten, lekker niet koken op kerstavond. Ze had wel weer eens zin in lamsbout, dat hadden ze al in geen maanden meer gegeten.

Het was ongewoon zacht voor de tijd van het jaar, en er was geen vlokje sneeuw te bekennen om sfeer te geven. Een dun en miezerig regentje daalde uit de hemel neer, te weinig voor een plu en net iets te veel voor de brilleglazen. Ze keek omhoog en zag geen sterren, enkel omfloerste straatlantaarns, die steeds verder uit elkaar stonden naarmate ze dieper het park inliep. Drie donker uitziende mannen kwamen haar tegemoet, gedempt in een oosterse tongval converserend en beladen met uitpuilende plastic tassen van een kadosjop. Ze gingen haar voorbij zonder aandacht aan haar te schenken.

Daar zag ze Jos. Ze was bedrukt en blij tegelijk toen ze de laatste meters hadden afgelegd en elkaar ter begroeting innig omhelsden. Haar geliefde merkte de eerste, stille tranen niet op die langzaam uit haar ogen welden.

Ze gingen in een donker hoekje van het verlaten overdekte terras op een bank zitten. In de muziektent net binnen gehoorsafstand speelde een laat optredend en bijgevolg publieksarm strijkje Schönberg’s ‘Verklärte Nacht’ in kleine bezetting, ingetogen en melancholiek.

Heb je een drukke dag gehad, kon ze nog zeggen om een onschuldig gesprek te beginnen, maar toen barstte ze in snikken uit. Met horten en stoten kwam het hele verhaal los. Hoe ze die aardige en verstandige buurman had leren kennen toen de stroom was uitgevallen. Hoe goed ze met elkaar over allerlei dingen hadden kunnen praten. En hoe overtuigend hij was geweest: je kon in deze tijd van vervuiling en oorlogsgevaar toch geen kind op de wereld schoppen? Hijzelf had zich dan ook allang laten steriliseren. En wist ze wel wat voor kwalijke praktijken er bij adoptie voorkwamen? Nog afgezien van de voortplanting elders die je ermee stimuleerde. Trouwens, hoe had ze gedacht zo’n mensje behoorlijk te kunnen opvoeden in deze onherbergzame rotmaatschappij? Enzovoorts enzovoorts. Ze had al die sombere vooruitzichten niet kunnen verdragen, en op zijn advies tenslotte de aanvraag voor een kind ingetrokken, namens hun beiden had ze erbij gezegd. Ze stonden nu dus niet meer op de wachtlijst, er was géén kleine op komst. Oh Jos, snotterde ze, ik wilde je het vertellen, maar ik dacht, ik bedoelde…. En na een tijdje durfde ik…

Toe maar liefje, stil maar, sprak Jos nu troostend, haar met liefkozen naar zich toetrekkend; je bedoelde het toch allemaal goed, kom nu eerst maar eens tot bedaren, dan praten we er straks thuis uitgebreid over en dan vinden we wel een oplossing, afgesproken?

Ja dat is goed lieverd, antwoordde Maria met verstikte stem en nog nat van de tranen, terwijl ze als een klein meisje warmte en bescherming zocht aan de stevige borsten van haar Jos.

Toon van der Aa


© 2024 Toon van der AA