Stukje luchtvaart: Gekke Bekken

China, december 1941. De Japanse vliegers moeten raar opgekeken hebben, toen ze plotseling werden bestookt door op hen neerduikende jachtvliegtuigen van de American Volunteer Group, onderdeel van de Chinese luchtmacht (een heel verhaal op zichzelf). En ze zullen weinig tijd hebben gehad om de beschildering te zien waarmee die Curtiss P-40’s vlogen. In navolging van squadron 112 van de Britse luchtmacht in Noord-Afrika, dat het weer had afgekeken van het Duitse Haifisch Geschwader, hadden ze de neuzen van hun vliegtuigen uitgedost met een vervaarlijk uitziende haaienbek. Die P-40, ook Tomahawk genoemd (latere versies heetten Kittyhawk en Warhawk), leende zich daar uitstekend voor, met zijn grote kinnebak (zie Afbeeldingen, P-40 AVG). Het werd het handelsmerk van de AVG, deze semislinks in de V.S. gerecruteerde vrijwilligers, of beter gezegd huurlingen. Waarom iedereen het vervolgens had over The Flying Tigers i.p.v. over The Flying Sharks heb ik nog nergens verklaard gezien.

Spoedig hadden vele van de wereldwijd ingezette P-40’s een bekbeschildering. Niet altijd een bek: in Noord-Oost India (Assam) gebaseerde toestellen hadden meestal een ferme doodskop als embleem. En verder zou je denken, dat andere in India gelegerden de afbeelding van een Bengaalse-tijgerkop zouden adopteren. Nee hoor, dat was dan weer het patent van de eskaders in de Aleoeten, een natte en koude eilandengroep bij Alaska, waar Amerikanen en Japanners in ’42 en ’43 hebben gevochten en waar geen tijger ooit een poot zou zetten.

Amerikaanse (gevechts)vliegtuigen werden van allerlei verluchting voorzien. Bij de bommenwerpers waren dat veelal schaars geklede jongedames (pin-ups), nagenoeg 1:1, die kennelijk het moreel moesten hooghouden. Of misschien hoopte men wel op een erectie bij vijandelijke jachtvliegers, en dat die dan de verkeerde stuurknuppel zouden vastpakken en mis schieten, of zoiets. In elk geval had elke eenheid van de United States Army Air Force wel een soort kunstschilder in dienst.

Alle andere militaire-luchtvaartnaties waren ingetogener. De Royal Air Force was uitgesproken preuts en saai (afgezien van squadron 112 dus). Een toestel dat door een inzameling was gefinancierd kreeg de naam van de desbetreffende plaats of graafschap in kleine letters op de romp, en dat was het ongeveer wel. Eskaders die bemand werden door buitenlanders in ballingschap kregen wel heel klein hun landsvlag, of wat Nederlanders betrof een oranje driehoekje. Niet erg stoer allemaal.

Duitsers, Italianen en Japanners voorzagen hun vliegtuigen van figuratieve of nonfiguratieve eskaderemblemen (soms uit strips), maar dat was voornamelijk voor onderlinge herkenning, niet voor geallieerd divertiment. De Duitsers hadden wel een ander, functioneel bedoeld geintje: op de propellernaaf van hun jachtvliegtuigen schilderden ze soms een spiraalvormige streep, die dus meedraaide met de propeller (Spiralschnauze) en waarvan je als geallieerd piloot of staartschutter tureluurs moest worden. Tegenwoordig is het enkel nog een verschrikking voor modelbouwers.

Even curieus waren de nationale herkenningstekens van Polen en Letland, die ter verwarring op de vleugels asymmetrisch waren aangebracht, bij de linkervleugel meer naar de buitenkant van de romp áf en rechts meer naar de romp tóe. Maar dat oogde eerder als een invalide armpje dan als een gekke bek.

Het is bij mijn weten door geen enkel ander land overgenomen.
We zijn wat van de bek afgedwaald, maar we komen er terug, dat beloof ik. Eerst nog even de Russen, die er ook een feest van maakten. Vrouwelijke vliegtuigbemanningen (ja, dat klinkt raar) inclusief piloten vlogen daar in de voorste gelederen, maar vrouwenlijven zag je niet op de vliegmachines. Wel allerlei, vaak lange patriottische leuzen, odes aan gesneuvelden, dank aan inzamelende steden, clubs en fabrieken, e.d. Ik heb een Iljóesjin-4-bommenwerperbouwmodelletje in de wachtrij liggen waarvan de hele romp is volgeluld. En die Duitse vliegers maar zitten hannesen met dat cyrillische schrift, woordenboekje erbij, en pang, oh ja ik zat in een luchtgevecht, te laat….

Maar toch vind ik al dat visuele vertoon, hoe interessant ook, ietwat eenzijdig, tenslotte hebben we meer zintuigen. Dat beseften ook de Duitsers, die hun Stuka-duikbommenwerper uitrustten met een sirene (trefwoorden Stuka Sound/geluid), wat een demoraliserend effect had op de vijandelijke doelwitten die hem aan zagen komen, alsmaar groter wordend… Geen enkele andere natie heeft dit concept overgenomen (afgezien van Amerikaanse helikopters met belerende praatjes boven Vietnam); je zou toch denken dat een schelle aria (Italiaanse luchtmacht) of een paar trompetterende olifanten (Zuidafrikaanse luchtmacht, toen helaas ook geallieerd bondgenoot) schrik en verwarring konden zaaien. (Of heden ten dage Nederlands voetbalsupportersgeluid.)

Een laatste mogelijkheid betreft uiteraard geur. Wil je wel geloven dat geen énkele luchtmacht ooit stank als strijdmiddel heeft ingezet (terwijl als je even nadenkt: lucht-macht, macht van lucht(jes). Ja, gasaanvallen wel, maar die zijn onsportief, plus verboden door diverse verdragen. Maar een rotgeur? Bijvoorbeeld van je nationale gerecht, of kateradem? In dat laatste geval heb je een mooie kans dat ze onderling jaloers worden en elkáár op de smoel gaan slaan. Zie je wel, daar zijn we weer terug bij gekke bekken. Ik ga maar eens bellen met een octrooibureau; daar zullen ze met open mond naar me luisteren.


© 2024 Toon van der AA