De Aaibaarheids-factor

Meesterwerk : De Aaibaarheidsfactor
Bij elke dierenliefhebber in de kast!

Wat Simone de Beauvoir is voor feministen, Karl Marx voor socialisten, en de evangelisten voor christenen, dat is Rudy Kousbroek  (1929-2010) voor dierenliefhebbers: auteur van hét standaardwerk, in dit geval De Aaibaarheidsfactor. (Sorry Midas.)

Het boek(je) dateert van 1969, en deze herdruk van 2019 wordt in dezelfde band vergezeld van een vervolg: Die Wacht am IJskast. In het eerste helft staan begeleidende tekeningen van Kousbroeks vier- tot zesjarige dochter Hepzibah, die daar nu wel nostalgisch en geamuseerd op terug zal kijken. Mij troffen deze gevoelens bij het herlezen van de Aaibaarheidsfactor, en het was weer dikke pret.

Op lichtvoetige wijze behandelt Kousbroek hier onze dierenliefde, in het bijzonder kattenliefde. Hoewel, lichtvoetig? Als ik u was zou ik de inleiding (‘Voorbericht’) maar als laatste lezen, want de auteur zit hier nogal moeilijk te filosoferen, zoals ie verderop af en toe blijft doen, met lange zinnen ook, en we worden hier en daar getrakteerd op een onvertaalde Franse uitdrukking als “Que vaut une louange sans la possibilité de blâmer?‘ Loopt u nou niet weg, want in hoofdstuk 1 en 2 wordt het smullen, als schrijver het centrale begrip aaibaarheid introduceert. Hij beschouwt dat namelijk als een goede maatstaf voor het indelen van het dierenrijk: dieren met vacht zijn aaibaarder dan die met schubben, en de kwal bungelt met een paar andere ongelukkigen helemáál onderaan. (K. beweert even tersluiks dat vrouwmensen ook aaibaarder zijn dan manmensen, waarvoor ie in ons ‘me too’-tijdperk op zijn donder zou krijgen, al vind ik dat ie gelijk had, psss, maar ja in 1969 kon álles hè.)

De kat is het aaibaarste wezen van het universum, aldus onze auteur, die intussen helemaal los is gegaan met originele grappen en gedachten, geweldig! Poesmans praktiseert ook de positieve of relatieve aaibaarheid (die ik wel eens op studentenfeestjes heb nageprobeerd, want omstreeks 1969 kon álles hè): komt de hand of de tafelpoot niet naar mij, dan kom ik wel naar hand of poot en geef ik kopjes.

Vanaf onze kindertijd trachten wij greep te krijgen op de omgeving, onder andere met schaalmodellen, en dat verklaart misschien onze aantrekking tot huiskatten: een fraai schaalmodel van in de werkelijkheid onhanteerbare en gevaarlijke tijger (blz. 32-). Daarna paalt Kousbroek de katsheid nog even af met een bespreking van de hondsheid – een wereld van verschil: probeer een kat bijvoorbeeld maar eens aan te kijken en schuldgevoel aan te praten, wat bij een hond zo makkelijk lukt…   Vervolgens gaat het een paar hoofdstukjes over andere diersoorten, en ook weer over diepe en voor mij soms onbegrijpelijke gedachten inzake medereizigers en zo, eigenlijk een beetje een anticlimax…

Ware het niet dat we nu bij de Wacht am IJskast zijn aanbeland (; voor wie het weten wil: een woordspeling op het lied Wacht am Rhein,  met duister verband). Een waardige aanvulling op De Aaibaarheidsfactor, met ettelijke komische exercities. Zo test Kousbroek op consumentachtige wijze zijn eigen katten (op dat moment zeven stuks plus een verwaalde hond) op katsige eigenschappen zoals afmetingen, onderhoud, verharingsfactor, aanhaligheid en spinvermogen, samengevat in amusante tabellen. Serieuze en minder serieuze bespiegelingen wisselen elkaar af, ook over door hem overleefde en betreurde huiskatten. Dat laatste vormt ook het sympathieke slot van een boek (want de twee delen lopen gewoon in elkaar over) dat kolder en diepgang wil combineren en daar in het algemeen zeer in slaagt. Op elk nachtkastje ermee!

Rudy Kousbroek: De aaibaarheidsfactor & Die Wacht am IJskast, 13e druk november 2019, uitgeverij Atlas Contact, ISBN 978 90 450 4040 0 , € 15


© 2024 Toon van der AA