Rookverbod

[ughe, ughe, ughe] Neemt u mij niet kwalijk luisteraars, ik heb de laatste tijd een hardnekkige hoest over me, en of dat nou komt door verkoudheid of ook door een leven lang meeroken, ik weet het niet.

Wat ben ik blij, dat die minister haast wil maken met een totaal rookverbod in de horeca en hopelijk in het hele openbare leven. Dat scheelt mij en vele anderen een hoop moeilijk gedoe als we met vrienden of collega’s uit gaan eten of iets dergelijks. Zij beloven dan dat ze tijdens de maaltijd niet zullen roken, dus maken ze op het állerlaatste moment hun peuk uit en steken ze weer op zodra ze zelf alles binnengeschrokt hebben en ik nog aan mijn  nagerecht zit. Ook tussen de gangen door moet er gestonken worden, want dan eten we toch niet!? En natuurlijk hebben de café- en restauranthouders niet geïnvesteerd in behoorlijke afzuiginstallaties, dat is niet lonend in afwachting van een totaalverbod.

Ikzelf ben met roken gestopt zodra ik eraan begon. Toen ik zes of zeven jaar oud was zeurde ik bij mijn moeder dat ik ook mee wou doen. Die heeft toen de zwaarste sjek voor me gedraaid die ze in huis kon vinden, en na een paar trekjes was ik overtuigd niet-roker. Mijn opvoeders prezen dat, want roken is ongezond zeiden ze. Ze wísten het dus wél, maar evengoed zat ik de het hele thuisgedeelte van de dag in de sigarettenrook van mijn moeder en broers en in het sigarengordijn van mijn vader. Mééroken was een onbekend begrip, of misschien eerder een verdrongen begrip. Ach, ik heb ze allang teruggepakt door dát als oorzaak te vermoeden van ál mijn kwalen van vandaag.

Op school mocht niet gerookt worden en was er ook weinig of geen druk om stoer te doen met sigaretten – dat is tegenwoordig anders, heb ik begrepen. In familieverband was er wel die ene schoonzus die luidkeels vond dat wie niet rookte geen echte man was, maar die hield schielijk haar mond toen ik aanbood om mijn broek ter inspectie te laten zakken.

Genoeg gekankerd nu even. Wat een toepasselijk werkwoord hier, kankeren. Maar je kunt er ook anders tegenaan kijken en roken gewoon beschouwen als een gevaarlijke sport. Ik ben er altijd tegen geweest om gevaarlijke sporten te verbieden en heb zelf mijn leven lang zeer genoten van autoraces. Vroeger waren die races bloedlink, maar als we nu het roken even veilig zouden kunnen maken, zeker voor het publiek, dan zal ik niet eens meer vragen om speciaal hoge verzekeringspremies voor paffers.

En verder, wij niet-rokers zijn ook echte meelopers. We durven meestal niet ferm aan ons “nee” vast te houden als die rookverslaafden pijnlijk getroffen kijken en allerlei hints geven dat ze ongelukkig worden van ónze zogenaamde intolerantie. Zelfs laten we ons hun stankholen inlokken omdat het daar zo “gezellig” is. En als straks de wet ontdoken gaat worden via privé-rookclubs met alcoholvergunning waar het personeel gasmaskers draagt, dan laten we ons toch weer die gratis toegangskaart voor introducés aansmeren.

Daarom ben ik voor een tijdelijk hard beleid, tótdat het gezelligheidsaspect van roken uit ons bewustzijn is verdwenen. Misschien moeten intussen de klapsigaar en de knalsigaret gesubsidieerd in de vrije verkoop, ook buiten nieuwjaarstijd. Misschien moet er ui, marihuana of kattenpis met de tabak vermengd worden. Misschien moeten niet-rokers groepsgewijs in restaurants vette winden gaan zitten laten.

Totdat ze het begrijpen: waar rook is, daar is stank.


© 2024 Toon van der AA