Rancune

De afgelopen week was ik twee keer op een bijeenkomst over een psychiatrisch onderwerp, en waar de meerderheid der aanwezigen bestond uit mensen met eigen ervaring als patiënt. Dat is zo’n beetje mijn thuisbasis, in die kringen ben ik als activist begonnen en nog steeds het meeste bezig.

Toch voelde ik me er deze keer absoluut niet thuis. De sfeer stond n.l. stijf van de rancune. Vrijwel iedereen bleef steken in negatieve gedachten zonder uitweg naar constructieve voorstellen voor een betere geestelijke gezondheidszorg. 

Rancune is volgens het woordenboek “opgekropte haat”, en dat wijst er al op dat er een aanleiding in het iets verdere verleden ligt, of eigenlijk diverse aanleidingen. Rancune komt voort uit herhaalde kwetsingen waar je machteloos tegenover stond.

Die herhaalde kwetsing overkomt iedereen met een ziekte of handicap gemakkelijker dan iemand die deze niet heeft. De maatschappij moet n.l. speciale voorzieningen voor je treffen en doet dat uit goede of slechte redenen soms niet voldoende of niet snel genoeg. De huisarts die je kwaal telkens wat lijkt te bagatelliseren, de keuringsarts die je keer op keer ten onrechte goedkeurt, de uitkeringsinstantie die steeds te laat met je geld over de brug komt, de regeringen die voortdurend lijken te bezuinigen op medische kosten en op uitkeringen. En elke keer weer vraagt het veel moeite om fouten recht te trekken, je gelijk te halen, of te moeten ontdekken dat je je gelijk gewoon niét krijgt of naar een behoorlijk inkomen kunt fluiten. Daar worden mensen teleurgesteld van, en sommigen rancuneus.

We zien hier dat rancune je een verklaring geeft van je ellende of een deel ervan, de verklaring n.l. dat anderen de schuld zijn. Dat is een soort van troost. Als je je teleurstelling richt op medemensen, al of niet vertegenwoordigers van instanties, dan  kun je ook wraakfantasieën koesteren, blijven hopen dat je die anderen een keer kunt terugpakken, of dat hun hetzelfde overkomt als jou, en dan lijden ze méé.

Méélijden, in tegenstelling tot medelijden in de zin van mededogen, méé lijden door anderen dat is het grote verlangen van de echte rancuneus, deze zieke eenzame.

Ik denk dat de ziekte van de rancune onder psychiatrische patiënten wat meer voorkomt dan onder andersoortige zieken en gehandicapten. Dat ligt aan het verschil in geschiedenis en positie. De belangenbehartiging van zieken en gehandicapten heeft vanaf het begin grotendeels gedraaid om concrete verbeteringen in geneeswijzen, hulpmiddelen, vergoeding van medicijnen e.d., en vanaf het begin heeft men daarvoor samengewerkt met deskundigen, vaak artsen – die dan ook eerder bondgenoot waren dan vijand. Psychiatrische patiënten daarentegen zijn moeten beginnen met emancipatie uit een onderdrukte positie, op zijn best de positie van  kind, en op zijn slechtst de positie van gevangene – want zó ging het vroeger toe in psychiatrische inrichtingen; de behandelaar was een soort cipier, de vijand. En ook nu nog probeert zelfs de meest vriendelijke behandelaar in de psychiatrie jou  te laten inzien dat je gedachten of gevoelens een verkeerde richting opgaan, en dat is een worsteling die emoties van bedreiging en kwetsing losmaakt – en helemaal als de behandeling ook na vele jaren niet veel blijkt te helpen.

Intussen zitten de wonden vaak heel diep. Ik denk dan ook niet, dat verbeteringen in de zorg, in het bijzonder de psychiatrische zorg, voldoende zullen zijn om gevoelens van rancune te verhelpen. Daar zijn duidelijke blijken van goede wil en mededogen evenzeer voor nodig, en zelfs excuses voor de kwetsuren van vele individuele psychiatrische patiënten. Ik als soortgenoot zal ze dan wel voorhouden, dat vast blijven zitten in rancune helemaal niets oplost.


© 2025 Toon van der AA