Mondigheid

Deze tekst is gisteren al opgenomen luisteraars, want anders sprak ik nu tot u met de woorden “Weem me niet walik, waaw hê is woejik bwate wet een woo in je wek”.

Terwijl ú dit hoort zit ík bij de tandarts. En zelfs als u me zou kunnen verstaan dan vond mijn tandarts, hoe aardig ze ook is, het vast niet goed dat ik tegen u praat terwijl zij in me zit te graven en te schaven. Ik kan haar niet tegenspreken.

Mondigheid van patiënten, het is heel mooi, maar werkt het ook bij de tandarts? Om te beginnen bereid ik me bij deze dokter hier nóg slechter voor dan bij andere, zoals de huisarts of diverse specialisten. Onder andere komt dat door het lichaamsdeel waar het om gaat, de mond. Net als bij met andere lichaamsopeningen heb ik daar geen vertrouwde band mee, meer een beetje weerzin omdat er ook viezigheid uit kan komen. Toen er eens een slang in mijn achterste moest voor een onderzoek heb ik ook niet bij vriendinnen rondgevraagd of zij daar soms ervaring mee hadden.

En na afloop van de tandartsbehandeling sta je vaak zo stijf van de verdoving en de kramp in je kaak dat je geen inspraak wilt maar naar huis, naar de warme appelmoes en de zachte pap.

Gelukkig weten moderne tandartsen tussen de bedrijven door wel een moment te vinden om je te vragen hoe je poetst en met welk soort borstel, wat voor soort kroon je wilt, of stift, of brug – ik vraag dan altijd om een ophaalbrug, om te laten merken dat ik zelfs hier vol humor zit en dus écht wel niet bang ben in die ligstoel. Toch sta ik doorgaans met de mond vol tanden als ik een keuze moet maken, laat staan dat ik dokter aan de tand voel over de noodzaak van deze of gene ingreep.

En dan tijdens de behandeling zelf, tijdens het bijtelen en boren, kletsen tandartsen er vaak lustig op los en vragen ze je de oren van je kop — en jij probeert maar met rollende ogen en bewegende wenkbrauwen een soort antwoord te mimen, en daar heb je dus later óók spierpijn van…

Het begon al met onze dorpstandarts – spreek dat woord maar eens uit als je er net geweest bent –, die ons kinderen uitfoeterde voor slecht poetsen en teveel snoep eten, en die ons bedreigde met vreselijke tandziektes en nóg ergere behandelmethodes. In zijn stoel luisterden wij daar met open mond naar.

We waren natuurlijk allemaal bang voor deze man, maar achter zijn rug probeerden we wel grapjes over hem te maken en noemden we hem “de smoelsmid”.  Nou ja, in die tijd leek ie daar ook wel wat op met zijn gereedschap, vergeleken met de verfijnde instrumenten van tegenwoordig. En toen mijn dienstplichtige broer thuiskwam met enge verhalen over de smoelsmeden in het leger, die je een soort klem in je bek duwden waardoor die niet eens meer dicht kón, toen deden we het bijna in onze broek.

Een aantal goede ervaringen later en een aantal tandartsen later – op eentje ben ik zelfs eventjes verliefd geweest! – is mijn angst voor deze geneeskundige aanzienlijk gedaald.

Een tijdje is daar de angst voor de tandartsrékening voor in de plaats gekomen, want het zijn prijzige prullaria die ze in je stoppen. Onder de ene regering wordt dat dan wél door het ziekenfonds vergoed en onder de andere weer niét. En qua inkomen heb ik het grootste deel van mijn leven op mijn tandvlees gelopen. Gelukkig weet ik tegenwoordig dankzij mijn patiëntenvereniging hoe ik die rekening terug kan krijgen van de belastingen. Mijn derde en voorlopig laatste angst is dan ook momenteel, dat ik het juiste formulier daarvoor niet te pakken krijg of verkeerd invul, en dan zou mijn tandarts ook financieel een gat in me boren — dat is me toch echt een brug te ver.

Wij zijn volgens mij met z’n allen niet erg mondig bij de tandarts. Misschien ook dat er daardoor geen patiëntenorganisatie op dit gebied bestaat, of een regeling voor inspraak. Of misschien toch wel? Als ik het zodadelijk nog kan, zal ik het aan mijn tandarts vragen. En verder moet de patiëntenbeweging er haar tanden maar eens in zetten.


© 2024 Toon van der AA