Een stelletje lijken

Laatst was ik met een collega van Radio Signaal naar de tentoonstelling ‘Bodies’ in de Beurs van Berlage. Nog los van het idiote dat zoiets een Engelse titel moet hebben terwijl het gewoon om een stelletje lijken gaat, valt daar wel wat over op te merken.

U voelt waarschijnlijk al meteen aan, dat het veel uitmaakt hóe je ergens over praat. Als ik het heb over een stelletje lijken, is het alsof ik allerlei bezwaren tegen die tentoonstelling onzin vind. En zo maak ik discussie over die bezwaren onnodig moeilijk. Laten we daar met elkaar op letten.

Om twee redenen heeft ‘Bodies’ tegenstanders gekregen. Ten eerste om de manier waarop men aan de dode lichamen was gekomen, en ten tweede om de al of niet respectvolle omgang met lichamen en lichaamdelen.

Veel, zo niet alle lichamen zijn afkomstig uit China, en het zou lijken betreffen die daar niet door familie of vrienden zijn opgevraagd. Nu weten we dat de Chinese autoriteiten meestal geen enkel respect hebben voor mensen, dood of levend, die te arm zijn om deze autoriteiten om te kopen. De verzekering dat er bijvoorbeeld geen vlug nog even geëxecuteerde verdachten bij zouden zitten, is dan ook geen moer waard. Alleen al daarom had men China als bron van tentoonstellingsmateriaal principieel moeten uitsluiten.

Hoe je in het algemeen moet omgaan met anonieme of niet opgevraagde lichamen is een andere kwestie. Ik vind wel, dat een Nederlandse organisatie ook Nederlandse normen moet hanteren, alleen: wat zíjn die normen? Zelf zou ik mijn lichaam uitsluitend voor educatieve doeleinden beschikbaar stellen, en dan zou ik denken aan de universiteit, maar ook de Berlage-tentoonstelling was zeer educatief. Want dat moet ik ze wél nageven, in teksten en opstellingen was elke sensatie vermeden. Verder zagen we geen enkele bezoeker zich dusdanig verlekkerd gedragen, dat je seksuele of andere opwinding kon vermoeden. Niet dat ik op zichzelf veel bezwaar heb tegen die opwinding, maar ik zou er aanstoot aan nemen als iemand haar liet merken.

Om op die omgangseisen door te gaan, misschien zou ik niet anoniem ergens te kijk willen liggen, heel of in stukken, maar een tekstje met gegevens ernaast willen hebben, waaruit blijkt dat ik een echt mens ben geweest. Maar dat zou ú misschien nou juist een morbide vorm van exhibitionisme vinden, en ú zou totale anonimiteit en onherkenbaarheid kunnen eisen – de wijze zoals het in werkelijkheid in de Berlage is gebeurd. In feite gaat het dan om twee totaal tegenovergestelde manieren om respect te tonen.

Aan het einde van de tentoonstelling mocht iedereen die dat wilde een paar menselijke organen in de hand nemen en op gewicht schatten; vooral de lever was onverwacht groot en zwaar. Was dit nu wél over de grens van respect en fatsoen, of was het een nuttige bijdrage om de angst en afkeer voor het lichamelijke, voor de dood ook, die in onze westerse cultuur bestaat, om die angst en afkeer dus een beetje te verminderen? Ik zou willen dat bij zo’n onderdeel de reacties geregistreerd worden van bezoekers met verschillende culturele achtergrond, waarvan we in Amsterdam toch vele soorten hebben rondlopen. Voor het eerst kreeg ik hiér een beetje last van het onbehaaglijke gevoel, dat ik vooraf gevreesd had en waarom ik pas na aandringen van mijn metgezel was meegegaan naar de tentoonstelling. Dit was toch even anders dan ons dierbare varken Gradus uit mijn jonge jaren, die in twee helften opengeklapt op een ladder was bevestigd, met alle organen beschikbaar voor inspectie door kindervingers. Het kwam meer in de buurt van het aanraken van die overleden en opgebaarde vriend, niet zo lang geleden, waar ik niet over gepiékerd zou hebben.

De volgende dag had ik onaangename fantasieën over lijfelijke kwetsbaarheid, maar dacht ik ook met enige nostalgie terug aan de eigenaardige uitvaartrituelen van de katholieke kerk waar ik als jongetje aan heb deelgenomen. Zou het leven dan tóch iets heiligs hebben?


© 2024 Toon van der AA