Discriminatie

Toen ik lang geleden als eenvoudige Brabantse dorpsjongen naar Amsterdam vertrok, toen waarschuwde mijn moeder me voor die westerlingen: die zouden neerkijken op iedereen van beneden de Moerdijk en zéker op ons katholieken.

Nou, dat is erg meegevallen. Of tegengevallen, het is maar hoe je het bekijkt, want het was midden jaren ’60 en de tijd der nieuwe grote emancipaties brak aan dus iedereen wou wel tot een verdrukte minderheid behoren. Maar mijn zachte g en geregelde kerkgang bleken daarvoor niet voldoende.

Men maakte weliswaar wel eens grapjes over mijn accent en soms waren die grapjes een beetje neerbuigend ja, maar ik ben nooit een studiebeurs, bureaubaan of mooie meid misgelopen door mijn achtergrond – wel door andere dingen maar daar hebben we het nu niet over.

Mijn kansen op discriminatie leken te stijgen toen ik werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, dat langzamerhand geen gekkenhuis meer genoemd mocht worden behalve door ons gekken zelf. Ik kon mijn studie daar echter ongehinderd voortzetten en behield zelfs mijn studentenkamer; ik werd eerder voorgetrokken dan achtergesteld.

Sedertdien is het maatschappelijk klimaat behoorlijk verhard, en terwijl vrouwen en Surinamers zich een flink stuk hebben weten op te werken zijn vooroordeel en achterstelling vrijwel dagelijkse kost voor nieuwe groepen immigranten. Dus als ik me had laten dopen tot islamiet of ook wel tot jood dan had ik nu een gediscrimineerde kunnen wezen, maar ja dat ideaal was intussen verbleekt en tegen die kleine operatie zag ik ook vreselijk op.

Nou, wacht even. De valse romantiek van slachtofferschap bestaat nog wél hoor – naast échte discriminatie dan, laat ik er dat nog maar eens bij zeggen. Dat slachtofferschap zien we bij sommige gebruikers van gezondheidszorg. Om te beginnen de roep om allerlei faciliteiten en aanpassingen ten behoeve van doven en blinden, lammen en kreupelen, hartlijders en astmapatiënten, enz. enz. Die roep is volkomen terecht en sympathiek, maar nooit zal de maatschappij aan álle eisen en verlangens kunnen voldoen, een handicap blijft een handicap en is geen discriminatie. Dat laatste geldt ook, tragisch genoeg, voor sociale en al helemaal voor amoureuze en erotische contacten: de meesten van ons vinden zieke en gehandicapte mensen minder aantrekkelijk dan blakend gezonde, en hoe breng je daar in hemelsnaam verandering in?

Maar ik ben ook mensen tegengekomen, die door hun handicap voor bepaalde functies ongeschikt werden bevonden en dat als discriminatie beschouwden. Een handelsvertegenwoordiger in een rolstoel die het van aantallen verkoop moet hebben is per definitie minder productief, een blinde moet geen verkoper in een modezaak willen worden, iemand met voortdurende psychische verwarring kan geen voorzitter van iets zijn. Dat is geen discriminatie maar noodlot.

Zelf ben ik intussen onder andere bij Radio Signaal terecht gekomen. Daar kan ik het zo gek niet maken of ze vinden het al gauw geweldig, en ik word nooit gediscrimineerd. Zelfs mijn zachtste g geeft geen gezeik.

Muziek na column:

Franz Liszt, SPOOR 3, pianoconcert no.1 deel 3, Allegro marziale animato; duurt 4’05”, dus maar tijdig wegdraaien.

Aanbevolen afkondiging:

“Dit was een stuk uit het derde deel van het eerste pianoconcert van de Oostenrijks-Hongaarse componist Franz Liszt [uitspreken: frants liest], die leefde van 1811 tot 1886. We hebben hier eerder al eens gezegd dat Liszt niet aan discriminatie deed, en daar is geen verandering in gekomen.”


© 2024 Toon van der AA