Brillejood

Een jaar of zeven zal ik zijn geweest, en die Turkse pederast uit Spanje was weer in het land, klaar om je met een roe op je reet te laten roffelen of in een ouwe aardappelzak te laten moffelen als je niet braaf op zijn knie bleef zitten om je te laten bepotelen. Maar dit jaar ging dat gevaar samen met een andere ongelukstijding: de schoolarts had geconstateerd dat ik bijziend was. En zodra het brilletje op mijn neus stond werd ik er uiteraard mee gepest: “Schééle!” Terwijl ik niet eens scheel was maar kippig, en dat is nog steeds zo, al sta ik pal achter u hoor, beste schele landgenoten.

“Brilslang” dan, een grappige en goedmoedige kwalificatie door onze populaire leraar Engels, die alle andere leerlingen bij dezelfde gelegenheid “reptielen” noemde. Dit was nog lachen. “Brillejood” echter vond ik minder. Want ik was om te beginnen hartstikke rooms, maar wilde wel bij de synagoge in de nabijgelegen stad ook de mogelijkheid onderzoeken van gezamenlijk joods-gois protest; ze zagen me al aankomen, die rare paap. En een solidaire bekering vond ik wat ver gaan, al was het maar om het vooruitzicht van een besnijdenis.

De enige andere handicaps waarvoor je bij mijn weten werd en wordt uitgescholden betreffen de rug en het loopwerk. “Hé kromme, hé bultmans, hé manke!” En daar moet je dus krom of mank voor zíjn, anders krijg je het niet te horen. Hoe anders is het met de diverse ziéktes die je toegeschreven of toegewenst kunnen worden. “Teringlijer, kankerlijer, krijg de tyfus!”  Het vreemde hierbij is, dat je in zo’n geval juist niét lijdt aan tuberculose, aan een gezwel,  of iets dergelijks. Want daarover werd vroeger angstvallig gezwegen en sprak men van “de K” als iemand kanker had, en ook nu nog praat men er beschroomd over. Terwijl het toch geen schande is of eigen schuld, zoals het tegenwoordig ook geen schande meer is om hoer of homo te zijn terwijl dat beroep respectievelijk die hobby toch ruimschoots worden gebruikt als scheldwoord. Voor een rechter maak je dan ook geen schijn van kans als je de schreeuwers wegens belediging wilt laten veroordelen, want hoe bewijs je dat het mis is om hoer of homo te zijn, of om de kanker of de tering te hebben; voor je het weet sta je zélf in de morele beklaagdenbank.

Dat tersluikse leidde verder ook wel tot misverstanden. Als je in december fluisterde dat iemand de K had kon dat worden begrepen als dat Kees of Katrien een boter- of chocoladeletter had ontvangen. Heb je dát weer…

Het gescheld werd overigens ook wel gerelativeerd en gebagatelliseerd, zogenaamd zijnde een onschuldige traditie die nu eenmaal bij de meerderheidscultuur hoorde. Als kippige of schele minderheid moest je daarover niet zeuren, daarmee maakte je het kapot en verpestte je het voor alle peuters en pubers. Waarop wij brildragers, later gesteund door een enkele contactlensgebruiker, zeiden dat we als eeuwenlang verdrukte minderheid niet álles hoefden te pikken. 

Hoe dan ook, zoals u merkt is het me in elk geval gelukt om op deze 4e december geen woord te zeggen over Zwar…. oh jee nou doe ik het bijna tóch, krijg de kolere!

Muziek,

na drie à vijf seconden a.j.b.:

CD met Mahler, SPOOR 2: Kräftig bewegt enz. Duurt te lang (7’35”), dus even afspreken wanneer je het wegdraait.

Aanbevolen afkondigingstekst:

“We hoorden zojuist een stukje uit de Eerste Symfonie van Gustav Mahler [op z’n Duits uitspreken, dus ghoestaaf maalur; met de gh zoals in het Engelse good, het Duitse gut en het Franse garçon], die van 1860 tot 1911 leefde in de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie. Mahler was joods én brildragend. Of ie met dat laatste gepest is weten we niet; met zijn joodsheid echter wel, en zodanig dat ie uiteindelijk maar katholiek geworden is.”


© 2024 Toon van der AA