Verliefd op je hulpverlener

Het noodlot wil dat ik telkens weer mooie jonge meiden krijg als arts, verpleegkundige, psychiater of psycholoog. Nou is vergeleken met mij bijna iedereen mooi, jong of meid dus dat scheelt al, maar ach, ik schik me graag in mijn lot.

Misschien vind je me nu een vieze ouwe kerel die valt op alles wat los en vast en vrouw is, echter persoonlijke gevoelens voor een hulpverlener hebben we haast allemaal wel eens. Dat kunnen positieve maar ook negatieve gevoelens zijn, want er wordt door onze geestelijke-gezondheidszorgers met regelmaat ‘overdracht’ uit ons gezogen (wat betekent dat je allerlei innerlijke dingetjes op hen projecteert) dus we kunnen al gauw zeggen dat ze er zelf om hebben gevraagd, o zo!

In het bedrijfsleven bestaan uiteenlopende afspraken over liefde op de werkvloer, van ‘streng verboden’ tot ‘wees voorzichtig’ en een heel enkele keer ‘ga toch vooral je gang’. Zelf ben ik voor die laatste visie, want waar ontmoet je meer mensen dan op je werk en waarom zou je zo’n kans op levensgeluk laten lopen? Wel moet je oppassen bij ongelijke verhoudingen en moet je zakelijke kritiek kunnen blijven op je geliefde collega (wel ’s avonds weer even lekker goedmaken!).

In het contact tussen patiënt en hulpverlener heersen consequent strenge gedragsregels om elke ongewenste of zelfs gewenste intimiteit tegen te gaan. Hierover lijkt geen discussie mogelijk. Welnu, met die discussie wou ik dan maar eens beginnen. Het gebruikelijke standpunt luidt, dat een lijfelijke aanraking in het contact tussen patiënt en hulpverlener nooit een intieme lading mag hebben. Echter, een medisch noodzakelijke aanraking in de somatische gezondheidszorg kan als intiem ervaren worden (trouwens het omgekeerde ook).

Speciaal in de psychiatrie, waar een aanraking zelden als onvermijdelijk in een verantwoording genoteerd kan worden, laat men ons liever emotioneel uitdrogen dan toe te geven dat lijfelijk contact wel eens een heilzaam effect kan sorteren. Maar wie weet kunnen we in sommige verstandhoudingen wel enige speelruimte verwerven, enige mogelijkheid om elkaar af te tasten en elkaar misverstanden te vergeven. (Gottegot, ik zie de reacties al aankomen…) Zodra de patiënt/cliënt bezwaar maakt hoort het natuurlijk afgelopen te zijn. Als hulpverlener moet je wegens die mogelijk therapeutische waarde soms wat meer door de vingers zien denk ik, en de moed opbrengen om enig risico te nemen.

Ik heb het eens meegemaakt dat een therapeut en een cliënte wat met elkaar kregen, wat zowel professioneel als menselijk gezien afdoende werd opgelost door het toewijzen van een andere hulpverlener. Er was in dit geval beslist geen sprake van misbruik, dus ziedaar de uitzondering die de regel onderuit haalt dat misbruik altijd aan de orde zou zijn (inderdaad, de volkswijsheid dat een uitzondering een regel bevestigt is een der domste uit het Nederlandse taalgebied).

Zelf  heb ik nog nooit met een psycho-hulpverleenster durven te flirten, maar ik ben ook wel eens verliefd geweest op mijn tandarts. Wat moest ik doen: eerst een andere dokter nemen en dan pas toenadering zoeken tot mijn huidige? Met de kans dat als het niks werd alleen maar een goede hulpverlener kwijt te zijn? Ik heb in de behandelkamer toen toch eindelijk maar wat geprobeerd, en dat viel nog niet mee met zo’n boor in mijn bek. En jawel hoor, ik kon het schudden, al was het maar omdat ze onvermurwbaar lesbisch bleek te zijn. Dat heb ik dan weer.


© 2024 Toon van der AA